Page 60 - mijncité
P. 60

o de tweede cité is eenvoudiger van opzet dan de eerste, maar biedt door subtiele variaties aangename zichten.
o de staatstuinwijk werd in 1927 opgericht voor het spoorwegpersoneel. later werd zij door de mijn overgenomen en aan de Vierde cité toegevoegd.
verworden tot een woonstraat.
ten tweede legde de gemeente een verbindingsweg aan tussen de spoorwegbrug en het station. deze hield geen rekening met het ontworpen wegentracé. dit had vooral ten westen van de Margarethalaan grote gevolgen voor de ver- dere aanleg: onoverzichtelijke kruispunten, braakliggende restgronden, doodlopende straten.
Blomme wilde de cité er laten uitzien als een villawijk in het groen. de woninggroepen zijn met veel zorg langs de licht gebogen woonstraten geschikt, met veel aandacht voor harmonische variatie, boeiende perspectieven en een herkenbare schaal. de achtertuinen zijn via stegen bereik- baar. in enkele bouwblokken liggen binnengebieden, soms met woningen. in het binnengebied aan de noordlaan ligt de voormalige cinema, nu een feestzaal. de straten zijn af- gezoomd met bomen. in de nieuwste wijkdelen heeft deze groenstructuur veel minder kracht.
de sociale hiërarchie binnen de wijk was niet expliciet, maar een subtiele verdeling is toch merkbaar. de ruime en goed afgewerkte woningen voor ingenieurs en kaderleden lagen langs de Margarethalaan en de Oostlaan. de direc- teursvilla lag zelfs helemaal buiten de wijk aan de overkant van de stiemerbeek, met zicht op de mijngebouwen. de eerste cité was sowieso bedoeld voor bedienden en arbei- ders van een hogere rang, en vrijwel uitsluitend Belgen.
Blomme ontwierp zijn woninggroepen met zorg en oog voor detail. de rijwoningen zijn klein, maar zeer degelijk van constructie. de eerste woningblokken, bestemd voor bedienden en meestergasten, zijn opgetrokken in cottage- stijl, de hoekwoningen zijn klassiek van vormgeving. Ook de Mulhousewoningen op het kruispunt van de Oostlaan en de acacialaan dateren uit die tijd.
na de eerste wereldoorlog zocht Blomme naar een archi- tectuur die meer aansloot bij de Vlaamse tradities. Hij verwees naar een Vlaamse hoevestijl, met trapgevels en weelderige geveldetails in blauwe hardsteen en metselwerk. Voor de arbeiderswoningen ontwierp hij grote aaneen- gesloten groepen, met onderlinge afwisseling en variatie
in de gevelbehandeling. Gevelschilderingen in geel, wit
en roze vergrootten nog de variatie in het totaalbeeld . Opvallend zijn de twee ‘clos’. Dit zijn grote aaneengesloten woninggroepen, in u- en L-vorm, rond een gemeenschap- pelijk plantsoen. de individuele renovaties hebben hier de homogeniteit van het geheel sterk aangetast.
Begin jaren dertig bouwde de bouwmaatschappij van de mijn bijkomende woningblokken voor arbeiders. dat werd de zogenaamde derde cité ten westen van de Margaretha- laan. Met Blomme’s ontwerpen werd niet veel rekening meer gehouden. er verschenen standaard typewoningen, zonder variatie en identiteit. Ook de bouwprojecten van het einde van de twintigste eeuw hebben geen aansluiting op de wijk, en hebben het karakter van een inspiratieloze sociale verkaveling.
DE twEEDE cité
deze wijk, gebouwd tussen 1922 en 1925, was uitsluitend voor arbeiders, vooral Oost-europeanen bedoeld. in deze sterk vereenvoudigde versie van Blommes masterplan is de vloeiende verbinding met de eerste cité weggevallen. Ze is enkel bereikbaar via de spoorwegbrug aan de noordlaan. Hierdoor werd ze een geïsoleerde arbeidersenclave.
de wijk is opgebouwd volgens een rasterpatroon van licht- gebogen zuid-noord georiënteerde woonstraten binnen een rondgaande lus die aan het kerkplein vertrekt. Het strakke patroon wordt enkel onderbroken door een pleintje langs de Parochiekerkstraat.
de bebouwing bestaat vrijwel uitsluitend uit blokken van vier woningen op een rij, met telkens hetzelfde typegrond- plan. in de gevels en daken werd enige variatie gebracht,
60


































































































   58   59   60   61   62